De Sprengen

Onder de Veluwe ligt een grote, door regen gevoede, waterbel. Dit water komt bovengronds in zogenaamde “sprengen”. Door constante voeding van grondwater van zo’n 12 graden Celcius, in combinatie met de stroming, bevriezen deze sprengen en de daarmee verbonden beken ’s winters niet.

Karakteristiek voor de oostkant van de Veluwe zijn de vele kleine beekjes. Het zijn geen natuurlijke beekjes, ze zijn door mensenhanden gegraven, zoals vaak nog aan de erlangs liggende wallen is te zien. Hun ontstaan dateert vooral uit de 16e en 17eeeuw. Door uitvinding van de boekdrukkunst nam de behoefte aan papier enorm toe, en zo ontstond er een papierindustrie, die energie en helder water nodig had. De vele beekjes leverden beide. Het water werd opgestuwd (meestal op meerdere plaatsen in de loop van de beek), over een rad geleid en bracht de eenvoudige machines van de papiermolen aan het draaien. Er zijn waarschijnlijk meer dan 100 papiermolens geweest op de Oost- Veluwe.

De papierindustrie, hoewel geconcentreerd in enkele grote bedrijven, is nog steeds aanwezig (Wapenveld, Vaassen, Apeldoorn, Loenen, Eerbeek).

Het begin van de beekjes, (waar deze "ontspringen") wordt in de streek een spreng genoemd. Om zoveel mogelijk water te krijgen, werden meerdere sprengen gegraven, die dan met elkaar werden verbonden tot één beek. Het zijn nu vaak landschapjes met een eigen natuur.

De sprengen en beken zijn belangrijk cultuurhistorisch erfgoed en het leefgebied van bijzondere planten en dieren zoals het klein wintergroen en beekprik. De Stichting tot Behoud van Sprengen en Beken zet zich daarom in voor het behoud en herstel.

In het kader van het project Waterrijke Veluwe is bij de schaapskooi een watertappunt voor passanten geplaatst op de plek waar vroeger een waterpomp stond.